Menu Sluiten

Het hospice 4: “Nee, ga weg!”

Iedereen gaat op een eigen wijze om met de naderende dood. Waar de een openlijk praat over het einde, trekt een ander zich terug en wil het er niet over hebben. De emoties die worden beleefd, komen er ook niet altijd op dezelfde manier uit, en soms helemaal niet. Het maakt het werk als zorgvrijwilliger in het hospice extra afwisselend: je weet van tevoren nooit wat iemand wil of nodig heeft. Uiteraard krijgt iedereen de lichamelijke verzorging, eten en drinken, maar bij het mentale en emotionele stuk is het altijd afwachten en soms aftasten.

Mevrouw Van de Poel is 78 jaar en lijdt onder meer aan hartfalen; ze is daar erg ziek van en kan weinig. Haar levensverwachting is – zoals gebruikelijk bij de gasten in het hospice – kort. Drie dagen voor mijn zaterdagavonddienst is ze opgenomen in ons hospice.

Als ik binnenkom om me even voor te stellen en te vertellen dat collega Rita en ik er vanavond voor haar zijn, vertrekt haar hele gezicht van boosheid. 
“En wie bent u nu weer?” vraagt ze. Het zou er wat snauwerig uit moeten komen, maar door haar benauwdheid klinkt het zacht en hees en gaat het effect enigszins verloren.

“Ik ben Ed,” zeg ik.  “En zeg maar gewoon jij en jou hoor.”
“Ik houd het liever op U en U,” zegt ze gevat. Ik speur haar gezicht af naar een glimpje humor, misschien verpakt in ironie, maar kan het niet vinden.

“Dat is ook prima,” zeg ik. “Mag ik vragen hoe uw dag vandaag was?”
“Waarom wilt u dat weten?” vraagt mevrouw Van de Poel. Eigenlijk vind ik dat een heel goede vraag: waarom vraag ik dat eigenlijk? Ik antwoord zoals ik het voel: “Nou, ik vind het belangrijk dat u het goed heeft bij ons, en als er iets niet goed is of anders kan, wil ik daar graag mijn best voor doen.”
“Hmm,” gromt ze. “Ik heb niets nodig, ga nu maar weg.”

“Is goed,” zeg ik. “En u weet het: als u wat nodig hebt…”
“Ja, ja; dan bel ik wel.”
Als ik nog even achteromkijk bij het verlaten van haar kamer, ligt ze stuurs naar het plafond te kijken; een klein hoopje mens met haar leven bijna achter zich.

De rest van de dienst gaat verder met de gebruikelijke en soms ongebruikelijke dingen: gasten verzorgen, helpen met van alles en nog wat, koffie, thee en lekkers serveren, gesprekken voeren, troosten van zowel gasten als naasten, kortom: een ‘gewone’ dienst in het hospice.

Toch blijft mevrouw Van de Poel me door mijn hoofd spelen: ik zit een beetje in tweestrijd over wat ik zal doen. Aan de ene kant heeft ze duidelijk gemaakt dat ze met rust gelaten wil worden, aan de andere kant vermoed ik een hoop verdriet, angst, pijn en nog meer emoties die verstopt worden onder haar narrige houding.

Dan besef ik in een helder moment dat beide kanten mijn eigen aannames zijn; pure invulling. Mevrouw Van de Poel heeft helemaal niet gezegd dat ze met rust gelaten wil worden; dat maakte ik ervan toen ze zei ‘ga nu maar weg’ en ‘ik bel wel als ik iets nodig heb’.

En de andere kant is eveneens een dikke invulling van mezelf: ik kan helemaal niet zeker weten of er verdriet, pijn, angst of andere emoties onderdrukt worden.
Op dat moment schieten me twee gevleugelde termen te binnen, die in het hospice worden gehanteerd, en die ik tijdens de basistraining ook heb geleerd:

Er zijn

en

Leeg zijn

Beide termen zijn belangrijk: er puur zijn voor iemand betekent voor mij ook alleen maar er zijn: open, ontvankelijk en dienstbaar – we zijn er voor de gasten.

Leeg zijn betekent voor mij ook dat ik mijn aannames, overtuigingen en invullingen buiten op de gang laat, als ik bij een gast binnenkom. Dat was ik even vergeten, en daardoor voelde ik me wat ongemakkelijk bij de houding van mevrouw Van de Poel.

Ik vertel mijn bevindingen aan collega Rita, die beaamt dat het inderdaad heel verleidelijk is om in te vullen, en dat het belangrijk is om open te blijven staan.

Een leerzaam moment voor me, en ik ben er blij mee. Nu nog kijken of ik dat blijvend in de praktijk kan brengen, bedenk ik bij het inruimen van de vaatwasmachine. Als bij toverslag gaat op dat moment de bel: het is mevrouw Van de Poel.

Als ik bij haar binnenkom, knik ik haar vriendelijk toe en wacht af zonder iets te zeggen. Haar gezicht verzacht een beetje.
“Ik moet geholpen worden naar het toilet,” zegt ze. “Maar ik wil beslist niet door u geholpen worden.”
“Dat respecteer ik uiteraard,” zeg ik. “Ik ga Rita vragen of ze u helpt, maar dan kan het wel zijn dat u heel even moet wachten als ze bezig is.”
Ze staart me een moment aan en zegt: “Dat is prima.” Haar blik is anders, rustiger, niet zo fel; haar gezicht wat meer ontspannen.
Ik laat haar even alleen, leg de situatie aan Rita uit en die gaat mevrouw helpen, samen met verpleegkundige Anja, die net is binnengekomen.

De bel gaat en ik ga bezig met een van de andere gasten. Daarna is er even tijd voor een kop koffie voor ons. Rita en Anja zitten te grijnzen als ik met de koffie binnenkom. Ik vraag wat er zo grappig is. Rita vertelt dat mevrouw Van de Poel ook aan hen vertelde dat ze niet door een man verzorgd wil worden, zeker niet bij het wassen en bij de toiletgang.
“Maar ze vond je wel een nette vent, ondanks je boevenkop,” lacht Anja. Ik schiet in de lach. 
“Misschien doe ik haar aan iemand denken,” zeg ik.

De avond gaat voorbij en aan het einde van de dienst luister ik naar een ingeving om toch nog even bij mevrouw Van de Poel te gaan kijken. Riskant natuurlijk, want misschien is ze daar helemaal niet van gediend.

In mijn vrije tijd vind ik het leuk om wat te knutselen en ik heb een vlinder, gemaakt van koperdraad en kunsthars, in mijn tas. Ik neem de vlinder mee, klop zachtjes aan (misschien slaapt ze al) en ga naar binnen.
Mevrouw Van de Poel slaapt nog niet; ze ligt tv te kijken.
“Ben je daar nu alweer?” vraagt ze.
Ik verheug me in stilte op het ‘je’ in plaats van ‘u’ en vind het een hele vooruitgang.

“Ja,” zeg ik. “Ik kom even gedag zeggen: de dienst zit erop.”
Ik leg de vlinder op het kastje naast haar bed. “Die is voor u, als u hem wilt hebben,” zeg ik. Ze staart er een poosje naar en kijkt me dan aan. Ze heeft tranen in haar ogen.
“Voor mij? Heb je die zelf gemaakt?”
“Ja, en hij is voor u. Slaap lekker, mevrouw Van de Poel.”
Ze knikt en weet zich duidelijk geen raad met de situatie (weer een invulling van mij: ik weet het).
“Nou, bedankt dan maar.” Zeg ze uiteindelijk.

Een aantal dagen later heb ik weer avonddienst en ik loop weer even bij mevrouw Van de Poel binnen.
“Zo, ben je daar nu alweer?” Vraagt ze.
“Jazeker,” zeg ik. “Vanavond zijn Marga en ik er voor u. Kan ik iets doen, of wilt u iets hebben?”

“Nee hoor, dank je wel.”
Ze klinkt een stuk vriendelijker en ineens pakt ze mijn arm en wijst met haar andere hand naar een tafeltje waar ze een paar spullen heeft liggen: een boek, een mooie kaart van haar kleindochter en de vlinder.
“Mij maak je niet wijs dat je die zelf hebt gemaakt,” zegt ze. Ik kijk haar eens goed aan en eindelijk zie ik een klein pretlichtje in haar ogen.
“Dan zal ik u dat niet wijsmaken,” zeg ik.

Een halfuur later gaat haar bel. Ze zou wel een kop thee willen. Ik ga het voor haar maken en als ik terugkom met de thee zegt ze: “Weet je wat het is, ik wist het gewoon niet.”
“Wat wist u niet?” vraag ik.
“Dat ik zo ziek ben. Dat hebben mijn kinderen pas later verteld; die wisten het al langer.”
Ik pak een stoel en ga naast haar bed zitten, en er komt een waterval van woorden, tranen en ze vertelt met horten en stoten haar verhaal. Ze besluit met: “Nou ja, en nu lig ik hier te wachten tot ik doodga, en voor een man val jij best mee.”
Ik kan er niets aan doen maar ik schiet in de lach bij deze bijzondere zinswending. Ze moet er zelf ook om lachen.

Er ligt ineens een heel andere mevrouw Van de Poel in bed; hoe wonderlijk kan het lopen?

Daar komt bij dat mevrouw Van de Poel nog wat langer zal moeten wachten, want ze is dusdanig opgeknapt dat ze niet meer terminaal is en naar een verpleeghuis gaat. Ik hoor van de coördinator dat dat wel vaker voorkomt: de stress van ziekzijn, allerlei behandelingen ondergaan en wachten op uitslagen en gesprekken met behandelaars vallen weg als iemand in het hospice komt, en bij hartfalen kan het dan zijn dat iemand zich beter gaat voelen en toch weer even mee kan. Ik heb weer wat geleerd.

Het is toch ook gewoon prachtig werk: ik kan het echt iedereen aanraden.

1 reactie

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *